Waëtchanan | Ik ben Joods en Israel is van mij!

Waëtchanan | Ik ben Joods en Israel is van mij!

Wat is die diepe band die elke Jood – religieus of seculier – voelt met Israel? Is het simpelweg een nationaal gevoel of een herinnering aan waar we ooit vandaan kwamen? Nee, het gaat veel dieper. Israel leeft in ons DNA. In wat volgt ontdek je waarom. 

Download hier een printversie van dit artikel (PDF)

Het was afgelopen. Moshe Rabenoe was 80 jaar oud toen de uittocht uit Egypte begon en nu heeft hij de rijpe leeftijd van 120 jaar bereikt. Het Joodse volk, na 40 jaar rondzwerven in de woestijn, is bij de grens van Israel gearriveerd, aan de oostzijde van de rivier de Yarden. De tijd breekt aan voor het Joodse volk om de rivier over te steken en daarmee Israel binnen te trekken, maar Moshe Rabenoe – de leider, de leraar, de herder – mag niet mee. 

Hoe is zoiets mogelijk? Moshe Rabenoe had het Joodse volk uit Egypte gehaald en de Torah voor hen in ontvangst genomen. Veertig jaar lang begeleidde hij het volk door alle woestijnperikelen heen. Het ultieme doel van dit hele project was: het brengen van het Joodse volk naar het Beloofde Land. En precies die laatste fase werd Moshe Rabenoe ontnomen. Zijn hele leven had hij naar dit doel gewerkt en net voordat het bereikt werd, werd hij uit het verhaal onttrokken. De geschiedenis van het Joodse volk zou zonder Moshe Rabenoe verder gaan en Yehoshua zou de leiding overnemen. 

Moshe Rabenoe smeekte G-d om toch in het heilige land toegelaten te worden. Stel je voor, je vaart naar Israel, het beloofde land, en net voordat je aan kunt meren word je naar Cyprus gestuurd. Of je komt aanvliegen en de kustlijn is al in zicht, maar je kunt niet landen.  

“En Moshe smeekte” (= Waëtchanan, de naam van deze parasha) om binnen te mogen komen. Maar G-d belette hem om zijn gebeden voort te zetten en bood hem aan om een zekere berg te beklimmen om van daaruit het beloofde land te mogen aanschouwen. 

Begraven

Wat een pech. Zelfs de botten van Yosef, die in Egypte was gestorven, waren veertig jaar lang meegedragen om in Israel begraven te kunnen worden, maar Moshe Rabenoes lichaam zou buiten het beloofde land achterblijven. Zo laat de Torah ons zien dat een mens nooit perfect kan zijn, zelfs niet Moshe Rabenoe. Dat hij een rechtschapen man was, daar twijfelt niemand aan. Toch belicht de Torah op subtiele wijze dat Moshe Rabenoe een nog hoger niveau had kunnen bereiken. 

Wat was nu het verschil tussen Moshe Rabenoe en Yosef Hatsadiek?

Dat Moshe Rabenoe het heilige land niet binnen mocht trekken kon hij nog wel accepteren, maar dat hij daar zelfs niet begraven mocht worden was voor hem moeilijk te aanvaarden. Waarom mocht Yosef in het beloofde land ter aarde besteld worden en Moshe niet?  

Yosef was 180 jaar eerder, nog voordat de slavernij begonnen was, in Egypte gestorven. Yosef had het Joodse volk laten zweren dat wanneer het Egypte zou verlaten, zijn lichaam meegenomen zou worden en in het beloofde land begraven zou worden.

Moshe Rabenoe had nota bene 40 jaar lang de verantwoordelijkheid op zich genomen voor het vervoeren van het lijk van Yosef door de woestijn. Deze zelfde Moshe Rabenoe moest nu buiten Israel begraven worden? 

Wat is het verschil tussen Yosef Hatsadiek en Moshe Rabenoe dat de ene wel en de ander niet het voorrecht zou hebben om in het heilige land begraven te mogen worden?

Het antwoord vind je in de Torah zelf, in een bijna onopgemerkte nuance tussen het gedrag van Yosef Hatsadiek en de manier hoe Moshe Rabenoe zich profileerde. 

Hebreeuwse man 

We keren terug naar de jonge Josef, een slaaf in een Egyptisch huis. Op een dag waarop bijna niemand thuis was, probeerde de vrouw des huizes hem te verleiden tot het overtreden van morele grenzen. Maar Josef weigerde. Hij weerstond de verleiding en vluchtte weg, terwijl zijn kledingstuk in haar handen achterbleef. Toen zij daarna de andere huisgenoten riep, zei ze: “Kijk! Mijn man heeft een Hebreeuwse man gebracht om met ons de spot te drijven” (Bereesjiet 39:14).

Hoe noemde zij hem? Een Hebreeuwse man. Dat was hoe hij bekendstond. Josef had zijn identiteit niet verstopt en zich niet versmolten met zijn omgeving. Blijkbaar had Yosef zichzelf als een Joodse man geïntroduceerd — ondanks het risico op discriminatie, uitsluiting of erger.

Op het moment dat de bazin hem beschuldigde, vergat zij niet te benoemen dat Yosef Joods was. Dat voegde alleen maar waarde toe aan haar valse betoog dat Yosef haar aangevallen had, terwijl het in werkelijkheid andersom was. Het was haar woord tegen het woord van een Joodse slaaf. De uitkomst laat zich raden: twaalf jaar gevangenisstraf voor Yosef. Antisemitisme — nog vóór de Torah was gegeven.

Bewoner van Israel

Tien jaar later, nog steeds gevangen, ontmoette Josef de hofwijnschenker van Farao, die eveneens in ongenade was gevallen. Toen deze uit de gevangenis bevrijd werd, vroeg Josef hem om een gunst: “ “Doe mij een plezier en als het goed gaat met jou, noem dan mijn naam bij Farao, dat ze mij uit dit bewaarhuis halen (Bereeshiet 40: 14 & 15). Want ik ben gekidnapt uit het land van de Hebreeën en ook hier heb ik niets gedaan dat ze mij in de put hebben gegooid.” (Bereesjiet 40:14–15)

Opnieuw  bevestigde Yosef zijn Joodse indentiteit. Inderdaad, wanneer de wijnschenker twee jaar later de situatie van Yosef bij de koning aankaart, staat er in de Torah geschreven: “En daar was met ons een Hebreeuwse slaaf… (Bereeshiet 41-12). Yosef wordt steeds omschreven als een Hebreeër. 

Hij profileerde zich overal en altijd als Jood, bewoner van Israel. Had hij dit detail achterwege gelaten, dan had hij waarschijnlijk veel ellende kunnen besparen. Hij was dan veel beter geïntegreerd in de Egyptische maatschappij. Een Hebreeër zijn was allesbehalve een pluspunt. Hij heeft zich daarmee behoorlijk in de nesten gewerkt. 

Waarom heeft hij zijn afkomst niet verborgen gehouden? Dat zou een verstandigere en logischere houding zijn geweest. Maar ten koste waarvan? Het leven met een leugen of een halve waarheid is niet erg waardevol. Toen Josef uiteindelijk, als onderkoning, doorstootte naar de top van de Egyptische politiek, had hij zijn Joodse achtergrond maar beter kunnen verzwijgen — althans, als hij voor veiligheid had gekozen boven waarheid.” Wie durft er in de Tweede Kamer in Den Haag met een keppeltje op te zitten? Wie gaat ermee naar zijn werk en wie durft ermee op straat te lopen?

Nationaal gevoel

Maar hoe kon Josef het land Israel omschrijven als het land der Hebreeën, terwijl het in die tijd bestond uit 31 kleine vorstendommen en Jakov met zijn gezin van nog geen zeventig zielen slechts een klein deel van Chevron bewoonde?

Het antwoord is eenvoudig — en tegelijkertijd diep. Het is de realiteit van het Joodse bestaan, wáár ook ter wereld. Het is de innerlijke verbinding die elke Jood, religieus of seculier, voelt met het land Israel.

Is het een nationaal gevoel? Voelen wij ons verbonden omdat we daar ooit vandaan kwamen? Als het alleen dat was, dan zou die band allang vervaagd zijn. Kijk maar naar Nederlanders met een Franse achternaam. Pieter le Noble stamde misschien ooit af van een Franse familie, maar is inmiddels net zo Nederlands als Jantje de Vries of Klaas Pieterse. Behalve zijn naam herinnert niets hem aan Frankrijk, en het doet hem ook weinig.

Maar bij het Joodse volk is het anders. Tweeduizend jaar in ballingschap hebben die band nooit verzwakt. Integendeel: die leeft nog altijd en in volle kracht. Elke Jood, waar ter wereld hij zich ook bevindt, dawent (bidt) nog steeds in de richting van Jerushalayim. Hij sluit zijn Pesach-maaltijd en Yom Kipoer-vasten af met de hoopvolle woorden: “Volgend jaar in Jerushalayim.” Hij vast nog steeds op de dag waarop beide Tempels verwoest werden. Israel is geen verre herinnering, het is een levend deel van ons.

Sinds 7 oktober slapen we moeilijk. Er is iets in ons geraakt dat zich niet laat negeren. Wanneer ons land en volk worden aangevallen, voelen we het alsof iemand een deel van onszelf afpakt en afslacht. We zijn boos op de media die scheve berichtgeving propageert. Maar die boosheid is niets anders dan verkapte liefde. Zoveel houden we van ons land, zoveel zijn we één met ons volk, dat het ons verscheurt als het wordt aangevallen. We huilen om elke ontvoerde, om elke gehandicapte soldaat, om elke vader en moeder of weduwe die hun naasten moeten begraven — alsof het onze eigen familie is. Want dat ís het ook. Het Joodse volk is, in wezen, één groot gezin. 

DNA

Het DNA van een Jood is onherroepelijk met Israel verbonden. Dit is niet alleen een nationaal gevoel. Het gaat veel dieper. Het is een individueel en collectief bewustzijn.

Of je nu in de middeleeuwen leefde in Córdoba of langs de Rijn, of in de 16de eeuw door de straten van Krakau liep, of vandaag een kopje koffie drinkt bij Starbucks — of het nu in Utrecht is of elders — zodra je ’s ochtends wakker wordt, is het nieuws uit Israel het eerste wat je wilt weten. Misschien is je lichaam geboren en getogen in Australië of Friesland. Misschien voel je heimwee naar je geboortestreek, een zekere emotionele band met de plaats waar je bent opgegroeid — maar dat betreft slechts je lichaam want je diepe ware essentie voelt een onbreekbare band met Israel.

Yosef was in Egypte. Daar kon hij geen verandering aan brengen. Op een gegeven moment werd hij daar zelfs premier, maar dat was alleen zijn lichaam. Zijn ziel bleef verbonden met het beloofde land. Beloofd door wie? Door G-d Almachtig. En aan wie? Aan het Joodse volk. Yosef bleef trouw aan zichzelf. Zijn normen en waarden waren niet te koop of inwisselbaar. “‘Ik ben Joods” verklaarde hij keer op keer, kostte wat het kostte en met alle risico’s van dien. Ik woon misschien wel in Egypte maar een deel van mij is altijd in Israel gebleven. Misschien vind ik Egypte leuk, mooi en gezellig, maar Israel is mijn thuis. Misschien ben ik gehecht aan dijken, molens, tulpen, klompen en haring, maar mijn hart is diep verbonden met Israel. 

Hierin ligt het verschil tussen Josef Hatsadiek en Moshe Rabenoe. Moshe Rabenoe was trots op het feit dat hij Joods was. Hij durfde heel veel. Hij was zelfs zo dapper om rechtstreeks aan koning Farao te durven vragen om een heel slavenvolk te bevrijden. Maar toch. Toen hij nog jong was en uit Egypte rende naar Midian, op de vlucht voor de doodstraf die hem boven het hoofd hing, werd hij door de dochters van Jitro omschreven als een Egyptische man.

“Een Egyptenaar heeft ons gered van de herders en hij heeft zelfs water voor ons en voor de schapen geput”, zeggen deze dames (Shemot 2-19). Moshe Rabbenoe wekte de indruk een Egyptenaar te zijn — en hij deed niets om dat beeld te corrigeren. In dat opzicht was de band die Josef met het land Israel had dieper en krachtiger dan die van Moshe. Josef hield vast aan zijn Joodse identiteit. Dit is de reden dat zijn lichaam, vele jaren na zijn dood, uit Egypte werd meegenomen en in het land Israel werd begraven. Moshe daarentegen, de grote leider van het volk, mocht het land niet binnengaan. Hij stierf aan de grens en werd buiten het heilige land ter aarde gesteld.

Verbonden

Zo is iedere Jood, in meerdere of mindere mate, onlosmakelijk verbonden met het land Israel. Waarom? Omdat diep vanbinnen, in elk van ons, een stukje Israel leeft. Omdat het land ons door G-d is beloofd — als een eeuwige erfenis, als deel van wie wij zijn.

Maar durven we vandaag nog met die boodschap naar buiten te treden? Of verschuilen we ons liever achter de Balfourverklaring van 1917, waarin het Joodse volk formeel het recht kreeg om zich in Israel te vestigen? Of grijpen we naar de resolutie van de Verenigde Naties uit 1948, die onze staat een officiële plaats op de wereldkaart gaf? Durven we te zeggen: het is van ons — niet omdat de wereld het ons gaf, maar omdat G-d het ons heeft geschonken?

Hoe dan ook blijken deze argumenten bij de volkeren van de wereld nauwelijks overtuigingskracht te hebben. Nog steeds wordt ons bestaansrecht in Israel — en zeker in héél Israel — betwist. Maar feit is: sinds de verwoesting van de Tweede Tempel in het jaar 70 van de gewone jaartelling, inmiddels bijna tweeduizend jaar geleden, zijn er altijd Joden in het land gebleven. Niet één generatie is er voorbijgegaan zonder Joodse aanwezigheid in het Heilige Land.

Het recht op Israel is ons niet door mensenhanden toegekend. Het is door G-d Almachtig, aan het Joodse volk gegeven — een eeuwig verbond, dat geen enkele resolutie, macht of natie ongedaan kan maken. In 1948 erkenden de Verenigde Naties het recht van het Joodse volk op een eigen staat. Maar Israel was al duizenden jaren eerder van ons.

Hoe kun je iets geven aan iemand wat hem al toebehoort — maar hem was afgenomen?
Dat is geen gift. Dat is een herstel van recht. Dat heet geen geven, maar teruggeven!

Het is G-d Zelf die, om redenen die wij niet begrijpen, besloten heeft dat het Joodse volk een eigen, klein, maar kostbaar plekje op de wereldkaart zou bezitten. Als we dat eenvoudigweg zouden durven geloven — en uitspreken — dan zou veel strijd ons bespaard blijven. Want dát is het argument dat werkelijk standhoudt. Het staat zwart op wit in de Torah, het meest gelezen en verspreide boek ter wereld. Wat daar geschreven staat, overstijgt elk menselijk debat.

Maar zodra wij — of onze leiders — beginnen te twijfelen aan ons G-ddelijk recht om in Israel te wonen,  geven we een signaal af. We geven de indruk dat ons recht afhankelijk is van menselijke logica, politieke verklaringen en wereldwijde besluiten. En zodra we het fundament van G-ds belofte inruilen voor politieke redeneringen, verlagen we ons tot het niveau van argument en tegenargument, van onderhandeling en twijfel.

En dát is het begin van de ellende. Want wat gebaseerd is op logica, kan ook door logica worden ondermijnd. Dan begint het spel van resoluties, oorlogen, intifada’s — en het verbranden van levende baby’s in ovens.

Geschonken

De gevolgen zijn tragisch én onnodig — bloedbaden, eindeloze conflicten, en doden aan zowel Israelische als Arabische kant. Elke dode is er één te veel. En dat alles… vanwege een fundamentele terughoudendheid. De angst om luid en duidelijk te zeggen hoe het werkelijk zit. Want het land behoort het Joodse volk niet toe vanwege de geschiedenis. Niet omdat we er ooit woonden, niet omdat we er monumenten hebben achtergelaten en niet omdat archeologie ons gelijk geeft. Het land is van ons omdat G-d het ons gegeven heeft. Dát is de waarheid. En zolang we die niet durven uitspreken — uit angst voor hoe het zal worden ontvangen — blijven we gevangen in een eindeloze cirkel van uitleggen, verdedigen, onderhandelen… en begraven.

Het is een valse droom — het idee dat het opgeven van land en het stichten van een Palestijnse staat de weg naar vrede zou zijn. Wie gelooft daar, na alles wat er gebeurt, werkelijk nog in? Deze keuzes hebben al een zware tol geëist, in bloed en tranen — van zowel Israeli’s als Arabieren. En los daarvan: hoe kun je iets weggeven dat G-d Almachtig jou als eeuwige erfenis heeft geschonken?  

Josef schaamde zich nooit om te zeggen wie hij was, waar hij vandaan kwam, en waar hij voor stond. Hij bewoog zich moeiteloos tussen de eliten van de Egyptische regering. Als onderkoning en begenadigd econoom redde hij Egypte van een allesvernietigende hongersnood. En toch bleef hij trouw aan zijn identiteit. Hij droeg zijn afkomst als een eer, en sprak het keer op keer uit: “Ik ben een Jood, een Hebreeër, onlosmakelijk verbonden met mijn land.” Zowel in zijn zwakke positie als slaaf en gevangene, als in zijn machtigste aanstelling aan het hof, verklaarde Josef overal en altijd dat hij Joods was.

Als afstammelingen van Yosef, dragen wij allemaal een stukje van hem mee en ook wij durven te zeggen: 

“Ik ben Joods en het is G-d Zelf die het land Israel aan mij geschonken heeft!” 

Shabbat Shalom! 

Bracha Heintz 

Gebaseerd op lessen van Rav YY Jacobson

Speciale dank voor de opmaak en correcties van Rianne Meyer, Sonja Tamam en Devorah Verwoerd.

Klik hier om wekelijks per WhatsApp een artikel te ontvangen!


Help mee om de continuïteit van deze artikelen te waarborgen. Door te sponsoren ben je een actieve partner en steun je ook verdere activiteiten! Doneren kan op chabadutrecht.nl/doneren.

Beeld: chabad.org

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *